Synopsis Lohengrin
Wagner en Lohengrin
Graalsvertelling Deel 2
Voorspel tot Lohengrin
|
Richard
Wagner
Voorspel tot Lohengrin
Uit een wereld van haat
en onmin leek de liefde verdwenen te zijn: in geen enkele
mensengemeenschap bleek ze duidelijk nog wetgeefster te zijn. De niet te
doden liefdeshunkering van het menselijk hart, zuchtend onder de lege
preoccupatie met winst en bezit, de enige instantie die al het
wereldverkeer regelt, verlangde eindelijk weer naar het stillen van een
behoefte die, naarmate ze vuriger en uitbundiger onder de druk van de
realiteit toenam, des te minder juist hierin te bevredigen was. De
extatische verbeeldingskracht verplaatste de bron en uitkomst van deze
onbegrijpelijke liefdesdrang dan ook naar buiten de reële wereld en
verleende, uit verlangen naar een vertroostende zinnelijke voorstelling
van dit bovenzinnelijke, aan deze drang een wonderbaarlijke gedaante,
die weldra als werkelijk aanwezig, maar ongenaakbaar ver weg, onder de
naam van 'Heilige Graal', werd geloofd, verbeid en opgezocht. De Heilige
Graal was de kostbare schaal waaruit ooit de Heiland de zijnen zijn
laatste afscheidsgroet toedronk en waarin zijn bloed, toen hij uit
liefde voor zijn broeders de lijdensdood aan het kruis stierf, werd
opgevangen en tot op heden in levensechte warmte als bron van
onvergankelijke liefde wordt bewaard. Reeds was deze heilskelk aan de
onwaardige mensheid ontnomen, toen een engelenschaar hem uit hemelse
hoogten weer naar eenzame, naar liefde dorstende mensen op aarde bracht,
onder de hoede van de door zijn nabijheid wonderbaarlijk gesterkten en
verzaligden stelde en aldus de zuiveren van geest tot aardse strijders
voor de eeuwige liefde wijdde.
Deze wonderdadige
nederkomst, onder het geleide van de engelenschaar, en overdracht van de
Graal aan intens gelukkige mensen koos de componist van Lohengrin - een
graalridder - ter inleiding van zijn drama als onderwerp van een
uitbeelding in klanken, zoals het hem op deze plaats ter toelichting
vergund moge zijn ze als onderwerp voor te leggen aan de fantasie van de
lezer. Voor de extatische blik van opperst, bovenaards liefdesverlangen
lijkt aanvankelijk het diep blauwe hemelzwerk zicht tot een heerlijke,
nauwelijks waarneembare en toch het zicht betoverend innemende
verschijning te verdichten; in oneindig tere contouren en allengs
vastere vormen aannemend tekent zich de wonderdadige engelenschaar af
die de heilige schaal meevoert en onmerkbaar uit lichtende hoogten
neerdaalt. Wanneer de verschijning zich steeds duidelijker
openbaart en steeds zichtbaarder toezweeft naar het aardse dal, vloeien
bedwelmend zoete geuren uit haar schoot: heerlijke wasems bruisen als
gouden wolken uit de schaal op en kluisteren de zinnen van de tot in het
diepst van zijn bevende hart verbijsterde met wonderbaarlijk heilige
aandoening. Nu eens vlamt gelukzalige pijn, dan weer huiverend zalige
lust in zijn borst op; alle verstikte kiemen van liefde, door de
levenschenkende magie van de verschijning tot heerlijke wasdom gebracht,
ontluiken met onweerstaanbare macht: hoezeer ze ook uitdijt, toch wil de
verschijning nog openbarsten, gedreven door geweldig verlangen, een
drang tot overgave, een drift tot ontbinding, zoals menselijke harten
nog nooit hebben ervaren. En toch zwelgt dit gevoel weer in opperste
gelukzaligheid, wanneer de goddelijke verschijning in steeds inniger
nabijheid zich voor de stralende zinnen uitbreidt; en wanneer tenslotte
de heilige schaal zelf zich, in wondernaakte realiteit onthuld en
duidelijk, aan de blik van de waardig bevondene vertoont, wanneer de
'Graal' uit zijn goddelijke inhoud tot in de wijde omtrek de
zonnestralen van meest verheven liefde uitzendt, als het schitteren van
een hemels vuur, zodat alle harten rondom in de vlammenglans van de
eeuwige gloed beginnen te beven, dan verliest de aanschouwer zijn
zinnen; hij zijgt in aanbidding, verpletterd neer. De Graal stort nu
over de in liefdesextase verlorene zijn zegen uit, waarmee hij hem tot
zijn ridder wijdt: de stralende vlammen temperen tot een steeds mildere
glans, die zich nu als een ademtocht van onzegbare gelukzaligheid en
ontroering over het aardse dal verbreidt en de borst van de aanbidder
met nimmer bevroede extase vervult. In kuise vreugde zweeft de
engelenschaar, glimlachend neerkijkend, weer hemelwaarts: de bron van
liefde, die op aarde was opgedroogd, heeft ze opnieuw in de wereld
gebracht; ze liet de 'Graal' onder hoede van zuivere mensen, in wier
hart zijn inhoud zelf zich zegenend heeft uitgestort: en in het
helderste licht van het blauwe hemelzwerk verdwijnt de majestueuze
schaar, zoals ze tevoren daaruit naderbij is gekomen.
Naar boven
|
|